Basisfilosofie van "De Rode Lotus"

Door Neo-Confucianisme geïnspireerd humanisme (Daoxue)

Onze basisfilosofie is een hedendaags humanisme sterk geïnspireerd door het Chinese Neo-Confucianisme, in het bijzonder de vroegere Cheng-Zhu-school, ook "Daoxue" ( "Lixue" of "Xinglixue") genoemd ("Xue" betekent "Leer", "Dao" betekent hier niet "Natuur" maar "De Menselijke Weg", "Li" is "Principe", en "Xingli" omvat "Principe en Menselijke Natuur") . "Daoxue" betekent "Leer van de (Natuurlijk-Menselijke) Weg", Lixue als naam verwijst eerder naar "Leer van het Universele Principe",

De Daoxue (lixue) was de eerder realistische stroming binnen het Neo-Confucianisme en vormde samen met de meer idealistische Xinxue ("Leer van de aangeboren kennis") de twee hoofdstromingen binnen het Neo-Confucianisme.

In de andere werelddelen en in het Westen bestaan eveneens verschillende vormen van humanistisch universalisme die gericht zijn op zelf-ontplooiing en op authenticiteit, en die dus met de Daoxue kunnen gecombineerd worden. Als artistiek voorbeeld daarvan zou men het lied "Sambolera Mayi Son" van Khadja Nin kunnen nemen

Deze humanistische Oost-West synthese verenigt en verbindt als basisfilosofie de verschillende disciplines die we beoefenen in het kader van "De Rode Lotus".

Onderscheid met het Boeddhisme

De Daoxue ontstond ongeveer duizend jaar geleden als reactie op de veroveringstochten van Dzjengis Khan enerijds en op de verspreiding van het Indische Boeddhisme in China anderzijds. Daardoor voelden sommige Confucianistische geletterden de noodzaak om zich te herbronnen en hun leer te universaliseren. Dankzij de uitvinding van de boekdrukkunst konden ze hun gedachten sneller en weidser verspreiden, met als resultaat een ware Confucianistische Renaissance die we nu "Neo-Confucianisme" noemen.

Het Neo-Confucianisme kende een grote diversiteit en zelfs scherpe interne tegenstellingen, maar ondanks die enorme verscheidenheid bestond er bij de Neo-Confucianistische geletterden eensgezindheid in hun bedenkingen bij het Boeddhisme. Om de Daoxue te begrijpen is het daarom eerst nodig aandacht te geven aan haar afwijzing van het Boeddhisme. Ongetwijfeld waren sommige Confucianisten te scherp in hun reactie, en even ongetwijfeld bevatten sommige Boeddhistische scholen sommige erg interessante elementen die met het Confucianisme een praktisch raakvlak hebben. De kern van de toenmalige kritiek blijft echter vandaag ook nog volkomen terecht.

De Chinese geletterden verweten aan het Boeddhisme een maatschappij-vernietigende kloostercultuur. Zij stelden daartegenover de familie centraal. Het belangrijkste punt van verschil echter ging en gaat nog steeds om het denken over "Veranderlijkheid en Werkelijkheid", en daarbij aansluitend over "Lijden" en "Geluk".

In het Boeddhisme ziet men Veranderlijkheid als een bewijs van "Niet-bestaan". Deze "Leer van de Leegte" werd als destructief ervaren, omdat hij aanleiding geeft tot een gerichtheid op het Buitenwereldse en tot een afwezigheid van eigen moreel besef: als de werkelijkheid niet bestaat ("Leeg is"), doen ethische overwegingen niet ter zake. Een gevolg daarvan is een doordringende ontkenning van elke vorm van onderscheid (als alles "Leeg" is, is alles "Hetzelfde"), en dus ook een ontkenning van het onderscheid tussen goed en kwaad. Men zou het een soort "moedwillige (morele) blindheid" kunnen noemen. De enige moraal in het Boeddhisme is die van een willekeurig gezag, bv die van de "8 Voorschriften" of die van een kloosteroverste die de betekenis ervan toelicht.

Uit de "Leer van de Leegte" volgt de Boeddhistische "Leer van het Lijden": omdat de mens onvoldoende inziet dat de werkelijkheid niet bestaat, en er tegen beter weten in aan gehecht blijft, veroorzaakt elk mens zijn eigen lijden. De neiging tot die illusie is sterk, en daarom is Leven Lijden. Deze "Illusie van het Werkelijke" is volgens het Boeddhisme de oorzaak van alle lijden op Aarde. Zelfs in het hedendaagse "seculiere Boeddhisme" noemt men de mens "Bron van Eigen Lijden", omdat hij blijft vasthangen aan de illusie dat er zoiets bestaat als een "Eigen Ik", aan een niet-bestaande eigen persoonlijkheid. Het uitgangspunt van het Boeddhisme kan samengevat worden als "Leven is lijden, en lijden is Zelf-pijniging". De Boeddhistische leer stelt een methode te bieden om aan dit onomkoombaar lot van zelf-veroorzaakte, Aardse lijden te ontsnappen, en om die reden kreeg het Boeddhisme het verwijt van "Escapisme naar het Niets".

Het gewone dagelijkse geluk wordt in het Boeddhisme gezien als naïef (omdat het bron van lijden is): net zoals de "gewone werkelijkheid" niet de "echte" werkelijkheid is, net zo min is het dagelijkse geluk het "echte" geluk (dwz: het Boeddhisme, dat geen onderscheid wil maken, maakt voortdurend de tegenstelling tussen "Het Ware" en "Het Valse"). Het "Ware Geluk" vindt het Boeddhisme in een toestand van volkomen onverschilligheid en ongenaakbaarheid voor het dagelijkse. Deelnemen aan feesten is daarom ongewenst voor een "echte" Boeddhist.

Aangezien de Confucianisten de bestaande sociale werkelijkheid wilden organiseren volgens gefundeerde goede omgangsvormen, was voor hen het Boeddhisme "slecht nieuws". Het nemen van goede beslissingen vooronderstelt immers het verantwoord omschrijven van onderscheid binnen het dagelijks leven (zoals het ook voor een dier belangrijk is om onderscheid te maken tussen het eetbare en het on-eetbare), waar (moreel) onderscheid in het Boeddhisme juist onbestaande is. Verder is het leven meer dan "Lijden" alleen, en "Geluk" meer dan onthechting.

Veranderlijkheid als Principe

Bij wijze van vernieuwing kwamen de Neo-Confucianistische filosofen met het antwoord dat Veranderlijkheid geen bewijs van Leegte is, maar gewoon de essentie van het werkelijke. Veranderlijkheid is onder meer aan natuurwetten gebonden, er zit een regelmaat in, en dus is ze niet willekeurig. Voor hen was de Oorspronkelijke Ruimte gevuld met Goedheid die zich vertaalt in het Yin-Yang-Principe, dat op zijn beurt aanwezig is in alles wat bestaat. Twee glazen water uit één beek hebben een andere uitzicht, maar inhoudelijk is het water hetzelfde: elk mens is uniek, maar hun menselijke natuur is universeel. Bij wijze van beeldspraak: de zinsbegoocheling van het Boeddhisme bestaat erin dat er geen verschil gemaakt wordt tussen leegte en helder water.

Binnen het Neo-Confucianisme bestaat de werkelijkheid wel degelijk, en ontstaat Verbondenheid door de universele aanwezigheid van het Yin-Yang-Principe, dat vormen creëert ("Li") waarmee universele energie ("Qi") samenhangt. Het is een denken van schepping en regeneratie. Als filosofie van het Yin-Yang-Principe, is de Daoxue tevens bij uitstek een "Filosofie van het Evenwicht", in het bijzonder van rust en beweging.

Voor de Daoxue zijn emoties niet zelf-opgewekt door egoïsme, maar een innerlijke spiegel van de omringende werkelijkheid. Ook vandaag kunnen we stellen dat de Boeddhistische leer dat de individuele mens de enige bron is van zijn emoties, elke wetenschappelijke fundering mist. In de Daoxue liggen emoties aan de basis van moreel bewustzijn, en vormen dus de basis van - en zeker geen rem op - moreel handelen.

De ethische dimensie en de natuurlijke ordening zijn in de Daoxue één en dezelfde, waardoor ieder mens een moreel verantwoord leven kan leiden door zich te richten op zijn eigen innerlijke menselijke natuur. Het goede, ethisch verantwoorde leven ontstaat in de Daoxue door authenticiteit, dwz door oprechte bezinning op het eigen innerlijke, dwz op het innerlijk-universele. Zulk een bezinning is mogelijk volgens twee elkaar aanvullende methoden: enerzijds door "Stil Zitten" en anderzijds door "Onderzoek van Alle Dingen", studie. De rust die men ervaart bij "Stil Zitten", noemt men soms "Berusten in Erkentelijkheid", het verblijven in het bemoedigende besef dat alles wat bestaat "Kind van Hemel en Aarde" is. "Stil Zitten" en "Studie" vormen samen Zelf-cultivering, die men toepast en verder zet in het dagelijkse leven.

Door die overdracht van Zelf-cultivering naar het dagelijkse leven wordt de (goede) menselijke natuur een intrinsiek deel van de ordening van de samenleving, en daardoor wordt de samenleving meer vredelievend. Politiek gesproken ziet de Daoxue een intieme samenhang tussen mensheid en natuur. Slecht beleid veroorzaakt natuurrampen, die op hun beurt een indicatie zijn van wanbestuur. Door het concept van de wereld als "Kind van Hemel en Aarde", maakt de Daoxue geen onderscheid tussen het voelende en het niet-voelende (zoals het Boeddhisme doet), maar eerder tussen het menselijke en het niet-menselijke.

In de Daoxue ziet men authenticiteit en oprechtheid als bron van geluk. Dat betekent onder meer het gelukkig bewustzijn van de ethisch verantwoorde keuze, ook al verliest men daarbij materieel. Men noemt dit "winnen door verliezen". Niet dat men ontbering als wenselijk ziet, maar men ziet ze als verkiesbaar boven het verlies van integriteit. Men zou het ook anders kunnen zeggen: een keuze wordt pas ethisch als men aanvaardt dat er mogelijk een verlies aan verbonden is. Het bewustzijn van de goede keuze te maken is een ervaring van geluk. Deze redenering is zeer waardevol, op voorwaarde dat ze met de nodige omzichtigheid toegepast wordt. Morele integriteit is een bron van menselijk geluk, maar uiteraard niet de enige. Authenticiteit betekent ook Zelf-cultivering. Die gedachte is goed combineerbaar met de filosofieën van Zelf-verwezenlijking en Zelf-vervulling uit het Westerse humanisme.

Valkuilen en bijsturing

Het Neo-Confucianisme was een feodale filosofie voor een feodale maatschappij (Het Keizerrijk). Daarom heeft ze bijsturing nodig in een moderne democratische samenleving, er zijn immers enkele valkuilen aan verbonden. In het bijzonder de stellingen met betrekking tot mensenrechten en gender zijn problematisch.

Men maakt onvoldoende of zelfs geen onderscheid tussen het resultaat van een individuele morele overweging en de bestaande morele orde, tussen mens en mensheid, waardoor een rechtvaardiging van een bestaand systeem en dus van discriminatie kan ontstaan. Het leven in het vroegere feodale Neo-Confucianistische China, Korea of Japan, wordt soms als "strikt en star" geduid: vrijheid vonden ze iets kinderachtigs. Een eerste uitdaging is dus de verzoening van Westerse vrijheid met Oosterse waardigheid, voorbij de willekeur van het "onbeschreven blad" en voorbij de dwang van de "harmonieuze eenvormigheid".

Eveneens is er de neiging om Yin en Yang essentialistisch te hanteren, met een neiging tot vrouwenhaat, of omgekeerd, tot mannenhaat. Conservatief als: ""De Vrouw" is Yin, en Yin is "Slecht" (irrationeel), dus vrouwen zijn slecht", of, in een hedendaags misbegrepen feminisme: " "De Man" is Yang en Yang is "Slecht" (rationeel), dus mannen zijn slecht". Het hanteren van de begrippen Yin en Yang vraagt een grote zorgvuldigeid. Om dezelfde reden heeft het onderscheid tussen het menselijke en het niet-menselijke verfijning nodig vanuit hedendaags wetenschappelijk perspectief.

De Daoxue wordt een Oosters rationalisme genoemd, en het interessante is dat de voorgaande bemerkingen net zo goed gemaakt kunnen worden over het Westerse rationalisme, over het "Verlichtingsdenken". Ook dat laatste krijgt terecht het verwijt van natuur- en vrouw onvriendelijk te zijn, en heeft bijsturing nodig. De nodige correctie op De Verlichting of op de Daoxue kan echter geen principieel probleem genoemd worden. De Franse Revolutie werd gekoppeld aan het beeld van "Marianne", de Amerikaanse aan "Lady Liberty", en de Griekse Godin van de wetenschap (en de krijgskunst) was Pallas Athena.

Dit zijn illustraties die beklemtonen dat rationaliteit niet "onvrouwelijk" is, net zo min als gevoeligheid "onmannelijk" zou zijn. Sterker nog: volgens wetenschappelijk onderzoek blijken ratio en gevoel elkaar nodig te hebben, om een soort "redelijkheid in eenheid van lichaam en geest" te realiseren. Dit laatste kan men zelfs zien als een verderzetting van de filosofie van de Daoxue, als levensbevestigende "filosofie van het evenwicht", of als een verdere ontplooiing van het Verlichtingsdenken, en niet als een verwerping ervan.

Geneeskunde en Krijgskunst

Het Confucianisme was de officiële leer van het Chinese Keizerrijk gedurende meer dan 2000 jaar, waarvan 800 jaar Neo-Confucianisme. Daardoor was het aanwezig in alle facetten van de samenleving, ook in de krijgskunst en in de geneeskunde. Voor de geneeskunde (en voor Qi Gong) betekende dat een benadrukking van het nut in het gewone dagelijks leven, en van de familiale en relationele aspecten en dimensies van de menselijke gezondheid.

In de krijgskunst betekende het een benadrukking van het samengaan van spirituele ontwikkeling met martiale vaardigheid: techniek en cultuur zijn als twee wielen van een kar of twee vleugels van een vogel. Beide zijn noodzakelijk.

Tai chi chuan kan gelezen worden als een benadering van het martiale vanuit de Daoxue. Maar anderzijds hielden de geletterden zich weinig bezig met het martiale, en concentreerden zich eerder op academische studie en op bestuur van het land. De filosofie van Tai chi chuan brengt daardoor niet alleen een filosofische benadering van het martiale, maar ook een martiale benadering van de filosofie, dwz van de Daoxue. In Japan brachten Neo-Confucianisten van de Daoxue (die men daar Shushi-gaku noemde) eveneens een aparte visie op het gewenste leven van de samoerai. De Daoxue biedt aan de krijgskunst een basisprincipe ( dat van Yin en Yang), en het martiale biedt aan de filosofie een verruiming en een verdieping van het begrip "handeling", zoals men kan lezen in verschillende teksten uit de "Tai Chi-Classics". Bij wijze van voorbeeld is dit een citaat uit de "40 Hoofdstukken" van de Yang-familie:

14. Een Toelichting over het Martiale en het Spirituele in Tai chi chuan
Het spirituele is de essentie, het martiale is de toepassing. Spirituele ontwikkeling op het gebied van krijgskunst wordt toegepast door jing, qi en shen- de beoefening van fysieke cultuur. Wanneer het martiale gekoppeld wordt aan het spirituele en in lichaam en geest ervaren wordt, dan is dit de beoefening van krijgskunst. (…) De beoefening van krijgskunst op een spirituele wijze is daarom de zachte stijl (…). Wanneer krijgskunst uitsluitend beoefend wordt op een martiale wijze, dan is dit de harde stijl, of gewoonweg brute kracht. Het spirituele zonder het martiale is essentie zonder toepassing; het martiale zonder het spirituele is toepassing zonder essentie. Eén paal kan niet staan, één hand kan niet klappen. Dit is niet alleen waar over fysieke cultuur en krijgskunst, maar alle dingen zijn onderworpen aan dit principe. Het spirituele is het interne principe; het martiale is externe techniek. Externe techniek zonder intern principe is gewoon fysieke wreedheid. Dit is een nagalm van de origine van het martiale, en door het overrompelen van een tegenstander nodigt men uiteindelijk rampspoed uit. De interne principes begrijpen zonder externe techniek is louter schommelstoel-kunst. Zonder kennis van de toepassingen zal men verloren zijn in confrontatie. Als het erop aankomt deze kunst toe te passen, kan men zich geen onwetendheid veroorloven over twee woorden: het spirituele en het martiale.

Op die manier zijn we terug bij het uitgangspunt van deze tekst: de Daoxue, de "yinyang-school", als basisfilosofie voor de verschillende disciplines beoefend in het kader van "De Rode Lotus".