Belangrijke thema's en hoofdfiguren van de Cheng-Zhu School (Daoxue)

De relevantie van Confucianisme voor lichaamswerk

In de praktijk "De Rode Lotus" beoefenen we verschillende vormen van lichaamswerk. Een centraal aspect daarvan is "de lichamelijke verankering van emoties". Daardoor is lichamelijk werk ook emotioneel werk, en omgekeerd. In de traditie van Mencius binnen het Confucianisme is emotie de bron van moreel inzicht, van wederkerige menselijke relaties en van spirituele verheldering. Op die manier is het lichaamswerk een werk op alle dimensies van het menselijke, en staat het niet louter in functie van uitsluitend lichamelijke gezondheid.

De naam "Confucianisme" is een Westerse naam voor de Chinese levensbeschouwing die startte met het onderricht van de geprezen leraar Kong Qiu. Zijn leerlingen noemden hem eerbiedig "Fuzi", grootmeester, en spraken over hem als "Kong Fuzi" - vandaar de Westerse naam "Confucius". Zijn invloed op de Chinese cultuur was en is dermate groot, dat men China of haar cultuur niet kan begrijpen zonder kennis van het Confucianisme.

Slingerbewegingen binnen de ontwikkeling van het Confucianisme

Het Confucianisme is een levensbeschouwing met veel richtingen. De eerste reden daarvoor is de debatcultuur in de schoot van het Confucianisme zelf. Een tweede reden is de geleidelijke vermenging en de synthese met andere denkscholen. Als derde is er het misbruik van het Confucianistische gedachtegoed door Chinese machthebbers.

Een eerste ontwikkelingsfase eindigde met Mencius, die uitging van de aangeboren aanleg tot goedheid in de menselijke natuur, een innerlijk talent dat zelf-ontplooiing en stimulering nodig heeft. Daartegen kwam de reactie van Xun Kuang (Xunzi), die uitging van de aangeboren slechtheid van de mens en onderwerping aan strikte normen eiste. Die richting raakte makkelijk vermengd met legalisme, dat ook uitgaat van de menselijke slechtheid en een onvoorwaardelijke onderwerping aan de wet oplegt.

Zo ontstond een bureaucratisch-autoritair Confucianisme, dat snel overschaduwd werd door de populariteit van het Taoïsme en van het Indische Boeddhisme. In die toestand groeide rond 1200 een Confucianistische renaissance, die men nu "Neo-Confucianisme" noemt. De Neo-Confucianisten, in het bijzonder die van de Cheng-Zhu-school, kozen opnieuw voor Mencius, en herformuleerden de "aangeboren aanleg tot goedheid" tot "aangeboren perfecte, maar geblokkeerde goedheid" die elk mens kon ontbolsteren door zich toe te leggen op de ontdekking van het "Universele Principe" dat in alles in zijn diversiteit aanwezig is.

In de achttiende eeuw kwam er reactie tegen deze Neo-Confucianistische leer van het "Universele Principe" omdat die het mogelijk maakt dat ieder mens zich een eigen mening vormt. Dat werd toen als zeer negatief gewaardeerd omdat men een eigen mening als een bedreiging voor de sociale samenhang zag. Op die manier ontstond een heel reactionair Confucianisme dat mee voeding gaf aan het ontstaan van extreem-rechtse trends in de twintigste eeuw.

Vandaag lijkt deze geschiedenis zich te herhalen. Naar het Westen uitgeweken Chinese filosofen, Westerse Confucianisten en democraten in China zoeken naar een synthese van Confucianisme en democratie. Dit is het "Nieuwe Confucianisme". Maar daartegen bestaat in China nu de "Confucianistische Revival", die niet alleen het communisme, maar ook het Nieuwe Confucianisme verwerpt wegens "te Westers".

"Het Confucianisme" bestaat dus eigenlijk niet, en wie met Confucianisme in aanraking komt, kan zich best eerst afvragen met welke type hij te maken heeft.

Het soort Confucianisme dat voor een belangrijk deel onze praktijk "De Rode Lotus" inspireert, is de vernieuwende mensgerichte variant in de traditie van Mencius, in het bijzonder het hedendaagse zoeken naar een synthese tussen Neo-Confucianisme en Westerse democratie. Beide zijn immers op universaliteit en op zelfstandig denken gericht, weze het op een andere manier.

De "4 Boeken"

Tijdens de Confucianistische renaissance rond 1200, destilleerde Zhu Xi uit de "Klassieken" teksten die voor hem de essentie van de leer omvatten. Deze "4 Boeken" werden verplicht studiemateriaal voor magistraten. Hun belang kan moeilijk overschat worden. De "4 Boeken" zijn:

Hier volgen uit elk een citaat:

Hoofdfiguren

Van de school van Zhu Xi, de Dao Xue, splitste zich later - in de 16de eeuw - de meer idealistische Lu-Wang school af. Daarom noemt men de school van Zhu Xi (de Cheng-Zhu school) soms de rationalistische. Die term is echter een Westerse projectie op een Chinese realiteit. Tijdens een debat met Zhu Xi zei Lu Jiuyuan als conclusie: "Het universum is in mijn geest, en mijn geest is in het Universum". Zhu Xi antwoordde: "Ik blijf niet akkoord. Het universum is in mij, en ik ben in het universum".

Binnen de Cheng-Zhu school bestonden er twee interpretaties van het concept "Onderzoek van alle dingen": een empirische en een meditatieve. Volgende hoofdfiguren vertegenwoordigen of behoren tot de meditatieve lijn binnen de Neo-Confucianistische Cheng-Zhu school.

Het bewustzijn van het Confucianisme als debatcultuur is onontbeerlijk om het naar waarde te kunnen schatten. De inzichten van de Confucianistische geletterden waren niet weinig verdiepingen van of correcties op standpunten van hun collega's, of replieken op stellingen van andere scholen zoals het Taoïsme (Eenwording met de Natuur), het Mohisme (Universele Liefde), het Yangisme (Eigen Belang) of het Boeddhisme (Bewustzijn van Leegte). De context waarin de inzichten geformuleerd werden is dus onmisbaar voor het begrijpen ervan.


Confucius (Kong Qiu, Kong Fuzi) (551-479 v.o.t.)
Confucius verwierp een terugkeer naar de natuur of een dwingende hand der wet als oplossing voor de aanhoudende chaos van zijn tijd. Hij zag eerder een uitweg in het "het genot van het leren van moreel inzicht" (de Tao) en het ontwikkelen van "zorgrelaties" (Xiao) met zelfzorg als een morele plicht.

"Het rechtzetten van woorden" (Zhengming) was voor hem de eerste stap naar behoorlijk bestuur in een samenleving waar "vertrouwen" (Xin) aan de bron van menselijke relaties ligt.



Mencius (Meng Ke, Meng zi) (372-289 v.o.t.)
Mencius verwierp universele liefde enerzijds en egoïsme anderzijds, alsook de idee dat moreel inzicht van buitenaf opgelegd wordt. Voor hem was liefde in de eerste plaats een familiale band, en ontstond moreel inzicht door het voeden en het cultiveren van de 4 aangeboren morele talenten die zo deugden worden (Ren, Yi, Li, Zhi) . Het ontwikkelen van de aangeboren universele natuur noemde hij "aandacht voor oprechtheid" (Cheng).

Een bestuurder die zijn rol van zorgdrager voor de bevolking niet vervult, is een despoot en mocht voor hem afgezet worden.

Dong Zhongshu (179-104 v.o.t.)
Deze filosoof slaagde erin het Confucianisme tot Keizerlijke Leer te maken door de natuurfilosofie van "Yin, Yang en de 5 elementen" (Yinyangwuxing) te verwerken in het Confucianisme.

In zijn visie was er een verband tussen bestuur en ecologie: de Keizer was de "Zoon van de Hemel", maar natuurrampen waren voor hem een bewijs van bestuurlijke onkunde.


Zhou Dunyi (1017–1073)

Na enkele honderden jaren van stagnatie binnen het Confucianisme stond Zhou Dunyi mee aan de basis van de Confucianistische renaissance, dwz van het Neo-Confucianisme. De uitdaging was een nieuwe basis te geven aan de Confucianistische leer in confrontatie met onstuitbare vreemde invloeden: het Boeddhisme uit India enerzijds en de invallen van "Barbaren" anderzijds. Hij introduceerde het Tai Chi diagram, met als inzicht dat de bron van het Universum "niet-polair en polair" tegelijk was (Wuji er Taiji") en promootte meditatie in het Confucianisme ("Stil Zitten").



Zhang Zai (1020-1077)
"De Hemel is mijn vader, de Aarde is mijn moeder en zelfs een nietig wezen als ikzelf heeft een beschuttende plaats in hun midden.(...). Alle mensen zijn mijn broeders en zusters, en alle levende wezens en dingen zijn mijn gezellen."

Dit citaat behoort tot de "Westerse Inscriptie" van Zhang Zai. Door zijn collega's werd die beschouwd als een misschien ietwat overdreven, maar vooral onmisbaar inzicht.




Cheng Yi (1033-1107)
De neven van Zhang Zai waren Cheng Yi en Cheng Hao. Het verschil tussen de twee broers komt voor een belangrijk deel neer op het verschil tussen de Cheng-Zhu en de Lu-Wang richting.

Beiden besteedden veel aandacht aan de gedachte "Het principe is één, de verschijning is divers" (Li yi, (er) fen shu), een concept dat fundamenteel zou worden in de Neo-Confucianistische traditie.




Zhu Xi (1130-1200)
Samen met Confucius en Mencius was Zhu Xi de belangrijkste Confucianistische filosoof. Hij destilleerde als essentieel curriculum de "Vier Boeken", en vatte de leer van zijn voorgangers samen door het Ene Principe (Li) van Cheng Yi gelijk te stellen aan de polariteit (Taiji) van Zhou Dunyi. Zo ontstond ook de verbondenheid die verdedigd werd door Zhang Zai. De "Hart-en-geest" (Xin) is de verbinding van Principe (Li) en Energie (Qi).

Voor Zhu Xi kan men rust vinden in eerbied en in moreel handelen (Ju jing). Door Onderzoek van alle dingen (Ge Wu) kan men zelf tot De Weg komen (Zide) of De Weg terug vinden (Daotong). In het dagelijkse handelen is voor hem Evenwicht (Zhong) cruciaal, en hij promootte een methode als "een halve dag meditatie, een halve dag studie".



Yi Toegye (1501-1570)
De verdere uitbouw van de Cheng-Zhu school in Korea is voor een belangrijk deel te danken aan geletterden als Yi Toegye. In een discussie met collega's stelde hij het verschil tussen aangeboren natuur en kleine dagelijkse emoties voorop, in een hoog technisch-geschil dat bekend staat als het "4-7 Debat".

Veel later volgde in Korea het "Horak-Debat" over de vraag of de menselijke natuur bij alle mensen aanwezig en/of dezelfde is.


Fujiwara Seika (1561-1619)
Na de uitroeiing van zijn familie in de Japanse burgeroorlog van de 16de eeuw, werd Fujiawara Seika als jongeling een Zen-monnik. In de bibliotheken van het klooster maakte hij kennis met de Chinese Klassieken, waarna hij verzaakte aan het Boeddisme en het Neo-Confucianisme omarmde. Hij huwde en werd vader van een zoon.

Die evolutie is erg representatief: niet weinig geletterden of filosofen omarmden het Neo-Confucianisme na verwerping van het Boeddhsime.

Fujiwara Seika introduceerde de Cheng-Zhu-school in Japan, alsook bloemlezingen van Chinese poëzie. Omgekeerd zag de nieuwe Shogun in de Cheng-Zhu school de meest geschikte bestuursfilosofie.



Gao Panlong (1562-1626)
Gao Panlong behoorde tot een groep geletterden die zich verzette tegen de steeds toenemende corruptie op het einde van Ming-dynastie. Om aan een folterdood te ontsnappen verdronk hij zichzelf in de tuinvijver, waarnaar hij graag had gekeken tijdens zijn dagelijkse meditaties.

Hij werkte intensief aan de invulling van "Stil Zitten" als unieke Confucianistische meditatievorm, duidelijk onderscheiden van Zazen.

Gao Panlong was tevens een hoofdfiguur in de groeiende trend naar liefdadigheid in zijn tijd. Hij schreef:
"Als iemand ergens ter wereld in de put zit en lijdt, moet ik dan als een blok hout onbewogen toekijken ? Ik besluit dat goed zijn, menselijk zijn betekent en dat menselijk zijn, betekent om anderen lief te hebben. (…). Er zijn twee wegen: menselijk zijn, de weg naar het leven; en onmenselijk zijn, de weg naar de dood."



Kaibara Ekken (1630-1714)
Alhoewel hij zich uitdrukkelijk uitte als onderdeel van de Cheng-Zhu-school, was Kaibara Ekken niet voldaan met het onderscheid tussen Principe ( Li) en Energie (Qi) zoals Zhu Xi het voorstelde. Hij kwam tot een "Monisme van Qi" en was vooral geboeid door empirische natuurstudie.

Hij legde zich toe op de toepassing van de filosofie in het dagelijkse leven. Hij verwierp meditatie, maar ook de bushido-cultuur van fanatieke samoerai, en benadrukte zelfzorg als dagelijkse levensstijl.



Sato Naokata (1650-1719)
Meditatie als de beoefening van menselijkheid en van authenticiteit, was voor Sato Naokata het fundament voor politiek activisme. Hij verdedigde het recht tot afzetten van een onrechtvaardig heerser. Hij had scherpe kritiek op de blinde loyauteit van de 47-Ronin bij het Ako-incident: de betrokken 47 samoerai die hun heethoofdige en onbekwame meester wreekten (hij was veroordeeld wegens het aanvallen van een ceremonieleraar), waren geen sublieme voorbeelden van Japanse identiteit maar gewoon misdadigers. Hij redeneerde dat hun meester het wreken niet waard was, want:
"Een man in gesprek langs de rugzijde aanvallen en er niet in slagen om hem te doden, getuigt van moed noch vaardigheid."

Sato Naokata verwierp voluit het in de 18de eeuw reeds groeiende Japanse nationalisme. Hij schreef:
"Als men de Opperste Polariteit tot zijn heerser maakt en alle landen ziet als haar leenstaten (…), dan zal er geen nood zijn om het ene land buitensporig te prijzen en te verkiezen boven een ander".

Tot op vandaag blijft Sato Naokata een controversieel figuur in een nationalistisch Japan, hij werd bv niet opgenomen in een officieel overzicht van de Edo-filosofie; geen afbeelding beschikbaar.